De grootste inspiratiebron voor zijn werk was de Moulin Rouge in Montmartre. Die was net opgericht en Lautrec was er vanaf het begin bij geweest. In het geweld en de drukte van het cabaret en de dans (waarbij Offenbachs Can-Can en andere muziek door het orkest zo hard mogelijk, oorverdovend, werd gespeeld) had hij vaak maar een paar minuten om scènes vast te leggen, maar daar was hij dan ook een meester in. Hij was een wandelend karikatuur en zijn onderwerpen werden dat ook: vaak schetste hij tussendoor in een paar lijntjes een fantastisch spotprentje en werkte dat uit tot litho's of schilderijen.
Hij moet heel gevat zijn geweest. Een tweetal dames merkte een keer op dat een hond die bij de bar zat er bepaald niet mooi uitzag. De eigenaar van de hond, die de vrouwen niet van de status van zijn hond kon overtuigen, vroeg aan Lautrec: "Zegt u hen alstublieft dat een hond lelijk kan zijn en desondanks een stamboom kan hebben." Lautrec kwam van zijn hoge barkruk af en stelde zich voor aan de dames door een handje, zwart van de houtskool, naar hen uit te steken, met de woorden: "Vertel mij wat!".
Oud werd hij niet: net als Edgar Allen Poe kreeg hij een drankprobleem waarbij de absint hem deliria bezorgde. Op 36-jarige leeftijd stortte hij in en stierf hij een paar dagen later. Zijn vader, excentriek idioot, die de laatste jaren niets meer met hem te maken wilde hebben, moet hem op zijn sterfbed nog hebben bezocht en zou de laatste woorden hebben gekregen. "Ouwe gek."