Ik heb van-nacht mijn kussen nat geweend.
Van u droom ik zoveel en zoveel uren
Heb ik geschreid met op uw beeld te turen.
Ik heb zo vaak, in stilte alleen, gemeend,
Dat gij van elke kant, door alle muren,
Verschijnen zoudt en wij tesaam vereend
Verbleven tot ge uw hart mij had geleend
Om 't nimmer, nimmer, nimmer terug te sturen.
Maar deze nacht, de eerste na uw brief,
Hebt ge in mijn zaalgen droom mij toegesproken.
Ik zag uw mond, die zei: ik heb u lief.
En toen ik me uit mijn slaap al bevend hief
En uwen brief had aan mijn borst gestoken,
Is heel mijn hart in tranen weggebroken.
Lodewijk van Deyssel