Dwalend over de hoogten
gaat het lichaam zijn zwaarte vergeten;
vaag herinnert het zich, dat in de spleten
halverwege de top kleine roofvogels huizen
en hoe de nesten zich vastklampen tegen de steilten;
in het dal moeten de huizen staan
en vreedzame dieren gaan
grazend over de weiden.
'hoe lang zal de heugenis aan het dal nog kunnen duren?'
vraagt het zich af; want reeds zijn de uren
doorgebracht op de hoogten
tot tijden geworden die niet meer kunnen verstrijken,
en ondenkbaar de reis
die het lichaam eenmaal terugvoert
naar het ondenkbare laagland,
terwijl de ziel blijft vertoeven
in die poolzee van licht en ijs.
Hendrik Marsman