Hoe is uw lief gelaat zo bleek,
Dat eenmaal zo vriendlijk kon blozen?
Ach, als de zuivre zonne week,
Verbleken de lachende rozen.
Hoe is uw voorhoofd nu zo dof,
Zo stroef en zo droef en zo duister?
Ach, als de wind ze sleurde in 't stof,
Verliezen de lelies hun luister.
Hoe staan die oogjes nu zo flauw,
In wenende wimpers verscholen?
Ach, drijvende in te kille dauw,
Besterven de blauwe violen.
J.J.L. ten Kate