Een obscuur componist uit de tijd van Shakespeare was kapitein Tobias Hume. Het weinige dat bekend over hem is wijst op een leven als militair en dan specifiek voor een groot deel als huurling voor Zweden en Rusland, met weinig geld en afhankelijk van de gunsten van hogergeplaatsten. Een ruwe bonk pur sang, in schitterend eindrijm door Shakespeare vereeuwigd met de woorden 'which, who so please may believe, who like not may leave'. In zijn eigen woorden was de enige zachte kant aan hem zijn muziek: hij schreef instrumentale werken (waarvan enkele gebundeld in 'Captain Humes Poeticall Musicke' en 'Musicall Humors') en liederen met wereldlijke thema's, met titels als 'Tobacco' en 'The Hunting Song'. Maar ook in de muziek had hij een klein oorlogje, namelijk met medecomponist John Dowland. Dat ontstond uit de discussie over wat nu het hoogste, meest veelzijdige instrument op aarde was. Dat was volgens Hume de viola da gamba: een voorloper van de cello die je niet op een punt laat rusten maar tussen de benen klemt. Hier jaagde hij Dowland mee in het harnas, die juist als luitspeler het meest volwaardige instrument meende te beheersen. Beide componisten gingen zo ver een stuk te schrijven waarbij twee musici op een en hetzelfde instrument moeten spelen: captain Hume deed dit in zijn 'Invention for Two to Play upone one Viole', Dowland in 'My Lord Chamberlain his Galliard'. Voor 2 spelers waarbij de ene op de schoot van de andere zit, 1 viola da gamba of luit en, indien een viola da gamba, 2 strijkstokken.
Nou, daar wil ik wel eens een uitvoering van meemaken.