Daguerre was samen met Niépce een van de uitvinders van de fotografie. Hij deed daarnaast aan architectuur en theaterontwerp (o.a. voor de opera van Parijs) en met name dat laatste kwam terug in zijn andere grote succes. Hij besloot op zeker punt met zijn collega Charles Marie Bouton een diorama op te richten: een voorstelling waarbij het publiek een op dun linnen aangebracht, reusachtig schilderij (22x14 m) kon bekijken, waar scènes op werden gespeeld door ze van de achterkant met gekleurde glazen panelen te belichten. Het ging over landschappen, kerkinterieuren en vulkanen. Door heel ingenieus lichtwerk te benutten kon Daguerre naast zeer overtuigende mistbanken en zonsondergangen ook bewegende elementen toevoegen zoals water en dieren. Door dit heel subtiel te doen dachten mensen vaak dat het de werkelijkheid was die ze zagen, een fantastische ervaring in een tijd waar nog geen film was. Na een kwartier draaide de tribune en werd een andere scène gespeeld. Diorama's zijn in de loop van de tijd uitgebreid met steeds meer rekwisieten en uiteindelijk kregen ze de vorm zoals je ze vaak in musea ziet, bijvoorbeeld met poppen, lichteffecten en geluid een situatie uit een loopgraaf in de Eerste Wereldoorlog. Het diorama van Daguerre was dus echter puur op licht gebaseerd. Het was ongelooflijk populair en er kwamen er ook onder licentie van hun uitvinder op talloze plaatsen in Engeland.