voor z.h. gregorius VII
savonds gaat heer horror uit
(hij pienkt aan de ladies, hij pienkt aan de poem)
waarom geeft het witte kappersruit
heer horror niet de spiegels van een duit
aan de ene zij de zee de 1 de dier
aan de andre zij 1 kromme officier
heer horror weet niet wat hem overkamt
de bleke tanden van de ouwer maan, hij is gekaart
en daar tikt hij van de blanke schoppen
twee vergulde negerkroppen
en zijn keel is schroever van de aas
hij bezingt de boorbaan van de muis
op een hoek bedekt hij met de kinderdoeken
al de afgelapte bedelstoepen
iemand komt hem roepen: eet u kaas?
ja ik draag de korsten van een dwaas
ja ik draag te korten van een maar
koopbaar ben ik door mijn strooien haar
dan vliegt (foei) 1 negerschedel door het raam
de tondeuze doezelt aan zijn naam
horror rorror razer raar
ik ben zwaar belegen waar
in mijn zak de moederkoeken
dragen strakgetrokken broeken
1 en al is officier
en mijn huid staat op een kier
maar uit alles speelt een kruis
horror rosser racer ruis
horror jij komt niet meer thuis
Lucebert